In de keuken staat de ketel al zachtjes te zingen. Esther pakt de mooie kopjes uit de kast. Dat gebeurt niet elke dag en nog steeds vindt ze het een feestelijk gezicht, het roomwitte porselein met de rozerode versieringen. De fijne zilveren lepeltjes, in het notenhouten doosje met roodfluwelen bekleding, zet ze ernaast. Ach en wat zou ze er graag een grote schaal met boterkoek bij zetten, maar daar is geen sprake van. Nederland is bezet en wat ze nodig heeft voor een lekkere boterkoek, tja, alles is op de bon en wat er is, is niet voor boterkoek!
Toch is Esther blij dat zij en Mozes vanmiddag hun vrienden kunnen ontvangen. Er is niet veel wat ze voor ontspanning kunnen doen, maar bridgen, een keer in de veertien dagen, kan nog steeds, daar weten de Duitsers lekker niks van. Mozes’ bed staat in de kamer, het bord, waarop straks zijn kaarten moeten staan, heeft ze alvast voor hem neergezet. Zo hoeft hij zijn spel niet steeds vast te houden, veel te vermoeiend.
—
Esther kon toen nog niet weten dat dit de laatste keer zou zijn. Zij en Mozes genoten die middag, samen met hun vrienden van het spel en dat er geen boterkoek was, daar dachten ze niet eens aan. Een maand nadien was Mozes overleden. Esther was alleen achtergebleven, haar kinderen waren de deur al uit. Al waren ze nu wel allemaal weer in Amsterdam terug, niet uit vrije wil, nee, omdat het moest van de Duitsers. Ze kon niet eens zo maar naar ze toe gaan. De straat op en dan ook nog met zo’n ster, nee liever niet. Het was ook niet veilig. In haar buurt verdwenen steeds meer mensen. Huizen stonden leeg, meubels werden weggesleept. Het leven was grimmig geworden. Ook voor haar huis kon zo maar ineens die auto staan.
Toen lag daar ineens die kaart in de bus, ze moest zich melden bij het tramstation. Overmorgen, ’s morgens om zeven uur. Dit was het moment, wist ze, ze moest onderduiken, zo snel mogelijk. In het geheim was er al contact geweest met een student. Zij wist zijn naam niet, maar hij zou haar wegbrengen. De kinderen zouden, indien mogelijk, op de hoogte gesteld worden. Echt afscheid nemen kon niet, veel te gevaarlijk. Maar wie weet, was het gauw voorbij en dan zagen ze elkaar weer.
Een koffertje pakken, kon ook niet, wat kleren over elkaar aan en niet te veel in haar zakken, allemaal verdacht. Maar voor ze haar huis verliet, moest er nog één ding gebeuren. De kopjes met de bloemetjes, van vader en moeder gekregen met hun trouwen. Daar mocht niets mee gebeuren. Ze had ook al bedacht wat ze ging doen. Antje, haar buurvrouw zat in het complot, zij wist dat Esther gauw weg zou gaan. Zij zou op de kopjes passen. Esther bracht ze naar haar toe en zei: “Antje, ik ben erg blij dat jij er op wilt passen, als ik terugkom, zijn er zes voor jou en zes voor mij. Mocht ik het niet redden, dan zijn ze uiteraard allemaal voor jou”.
—
Esther heeft het gered. Haar twee dochters en haar jongste zoon zijn ook uit de onderduik teruggekomen met hun gezinnen. Haar oudste zoon en zijn vrouw zijn er niet meer. Een diep verdriet, maar ze prijst zich gelukkig met degenen die haar resten.
Antje woont nog steeds op hetzelfde adres. En als Esther weer woonruimte voor zichzelf heeft, zoekt ze haar op. Pas vlak voor ze weer vertrekt, durft ze het te vragen: “” Antje, de kopjes, ik zou er graag zes meenemen”.
Het antwoord van Antje is kort en zakelijk: “Die zes van jou zijn gebroken”.
De geschiedenis van de kopjes, in mijn woorden verteld, is historisch. Esther was mijn oma…
Recente reacties