Gelukkig is de ergste rommel opgeruimd in Limburg. Het was allemaal zeer heftig. Mogen mensen er net weer op uit, is Limburg er klaar voor, gebeurt dit. Een gigantische wateroverlast, weg hotelgasten in Valkenburg en dat net na de Coronacrisis, naar de vuilstort met die vloerbedekking enzovoort. Ik kon het niet helpen, ik moest even terugdenken aan februari 1953. Nee niet in Zeeland, daar was het allemaal veel erger, 1836 doden. Niet te bevatten gewoon. Nee, mijn gedachten gingen naar Dordrecht, de Wijnstraat om precies te zijn. Ik was bijna vijf toen het plaatsvond en ik heb nog steeds een paar beelden op mijn netvlies als ik er aan denk. De overbuurman met lieslaarzen aan en zijn zoontje Rudie, even oud als ik op zijn arm. Mijn vader, die met een bootje thuisgebracht werd en vervolgens door mijn zus in een teil door de veertien meter lange gang getrokken werd naar de trap. Zijn pak en schoenen moesten schoon blijven natuurlijk.

Het huis waar wij woonden, was ooit een heel chique patriciërswoning geweest. Gebouwd rond 1800 en nu een monument, “Pand met gave lijstgevel met verkropte kroonlijst met drie consoles”, zo wordt het tegenwoordig omschreven. Nu zijn er appartementen, in 1953 woonden wij beneden, de huiskamer, “ een tussenkamer” en de slaapkamer van mijn ouders waren daar. Een enorme, ouderwetse keuken met dito fornuis én een echte badkamer met douche!  Op de eerste verdieping woonde een andere familie, vader, moeder en één dochter in mijn leeftijd. Ze heette Wijnanda, dat is me bijgebleven. Ik ben nooit meer iemand met die naam tegengekomen.  Zij hadden boven een ruimte die “het magazijn” werd genoemd. In mijn herinnering was die grotendeels leeg. De vader van Wijnanda timmerde daar vaak en hij floot altijd. Wel steeds hetzelfde deuntje trouwens, later kwam ik erachter dat het het Slavenkoor van Nabucco was. Toen het water zo hoog stond, mochten wij bij hen verblijven.

Op de tweede verdieping sliepen wij, de kinderen. Met in de winter de ijsbloemen op de ruiten. En dan was er nog een zolder, waar we niet mochten komen. Die stond vol met spullen van de eigenaar van het huis, de baas van mijn vader.

Maar terug naar de watersnoodramp van 1953. We hadden het water in de kamer staan, waar de meubels in ronddreven. De eerste nieuwe meubels die mijn ouders na de oorlog hadden kunnen kopen. Ze hadden na de onderduik “niet meer dan hier op mijn hand ligt” placht mijn moeder te zeggen, wijzend op haar lege hand. “Ik had niet eens een aardappelschilmesje!” De gekregen spullen van toen, 1945, stonden grotendeels nog in de tussenkamer, ons speelterrein.

Ik was zoals gezegd toen nog klein. Later vroeg ik mijn moeder ernaar. Het moest toch wel vreselijk geweest zijn toen. Haar antwoord was kort, maar veelzeggend: “Ach kind, het waren maar spullen”. Onuitgesproken bleef, dat ze wel erger had moeten missen een jaar of tien eerder. Dit verhaal was van toen. Ik wil er allerminst mee aangeven dat wat er nu gebeurd is, voor de getroffen Limburgers niet erg zou zijn. Ieder krijgt zijn eigen leed te dragen.

Ik wens een ieder die getroffen is, het allerbeste en heel veel sterkte met het herstel.

Miriam Vaz Dias